1

Niemand is te verontschuldigen

Alle mensen hebben in Adam gezondigd.
Daardoor hebben zij de vloek en de eeuwige dood verdiend.
a
God zou daarom niemand onrecht gedaan hebben
als Hij alle mensen in de zonde en de vloek had willen laten
en hen om hun zonde had veroordeeld.
De apostel Paulus zegt dat als volgt:
De hele wereld wordt doemwaardig voor God. Want allen hebben gezondigd en missen de heerlijkheid van God (Rom. 3:19, 23).
En: Het loon van de zonde is de dood (Rom. 6:23).

2

Gods liefde openbaart zich in Zijn Zoon

Maar hierin is de liefde van God geopenbaard,
dat Hij Zijn eniggeboren Zoon in de wereld gezonden heeft,
a
opdat ieder die in Hem gelooft, niet verloren gaat, maar eeuwig leven heeft.
b

3

Door de prediking van het evangelie worden alle mensen geroepen

Om de mensen tot geloof (in Christus) te brengen,
zendt God in Zijn goedheid verkondigers van deze zeer blijde boodschap.
a
Hij zendt deze verkondigers tot wie Hij wil en wanneer Hij wil.
Door hun dienst worden de mensen geroepen tot bekering en geloof in de gekruisigde Christus.
b
En hoe zullen zij in Hem geloven van Wie zij niet gehoord hebben?
En hoe zullen zij horen zonder iemand die predikt?
En hoe zullen zij prediken, als zij niet gezonden worden? (Rom. 10:14-15).

Tot wie Hij wil, en wanneer Hij wil: dit geeft de vrijheid aan waarmee het Woord zijn weg gaat onder de mensen. Het is de vrijheid waarmee Jezus langs het meer van Galilea wandelde en de vissers, die op dat moment bezig waren met hun werk, tot zich riep. Het is ook de vrijheid waarmee hetzelfde Woord uit de begrenzing van Israël brak (Rom. 10:18) om over de gehele wereld te gaan. Gods Woord gaat in vrijheid zijn weg; het is niet specifiek of voor altijd gebonden aan volkeren, personen of theologische (denk)systemen. Het Woord richt zich altijd tot mensen persoonlijk en is gericht op geloof. Voor de Reformatoren, zoals Calvijn, was het vanzelfsprekend dat het evangelie persoonlijk is (tot ‘ons’ of ‘u’). Johannes Calvijn schrijft bij de uitleg van Lukas 2:11: Verder heeft ook het voornaamwoord ‘voor jullie’ grote nadruk, omdat het weinig goed zou doen te horen dat er een Bewerker van heil is, als niet ieder zou vaststellen dat Hij voor hem/haar gestorven was. (Commentaar op Mattheüs, Markus en Lukas uit 1555).

4

Tweeërlei reactie op het evangelie: ongeloof of geloof

Op hen die dit Evangelie niet geloven, blijft de toorn van God rusten. a
Maar zij die het aannemen en de Zaligmaker Jezus met een waar en levend geloof omhelzen,
worden door Hem van de toorn van God en van het verderf verlost
en hun wordt het eeuwige leven geschonken.
b

De Dordtse Leerregels hebben krachtig afgewezen dat God twee doelen zou hebben: de zaligheid voor de uitverkorenen en de ondergang van de verworpenen. God laat ons verkondingen dat Hij bepaald heeft dat Hij allen die geloven zalig zal maken en dat op allen die niet geloven, de toorn van God blijft. Dit wordt de ‘wil van Gods bevel’ genoemd, of beter geformuleerd: ‘de wil van goedkeuring’. In de prediking moet het bevel van bekering en geloof doorklinken (wil van Gods bevel), maar het is meer dan dat: God verlangt ernaar om gelovigen zalig te maken, omdat het Hem aangenaam is dat wij geloven (wil van goedkeuring). Hij verblijdt Zich in de bekering van zondaren en niet in hun dood (Lukas 15:7,10). Hij heeft het goede met Zijn schepselen voor! Daarom roept God welmenend iedereen die het evangelie hoort en Hij biedt Zijn genade aan onder voorwaarde van geloof en bekering.

5

Ongeloof is een zonde, geloof is een geschenk van God

De oorzaak of schuld van het ongeloof ligt volstrekt niet bij God,
maar bij de mens, zoals dat van alle zonden geldt.
a
Maar het geloof in Jezus Christus en de zaligheid door Hem
is een genadegave van God. Zoals geschreven staat:
Want uit genade bent u zalig geworden, door het geloof, en dat niet uit u, het is de gave van God (Ef. 2:8).
Evenzo: Want aan u is het uit genade gegeven in Christus te geloven (Filp. 1:29).

Het woord ‘oorzaak’ wordt alleen gebruikt in verband met het ongeloof, want de oorzaak van het ongeloof ligt in de mens. Door de zonde zit de mens gevangen in de macht van de zonde en de duivel en zolang hij zijn weg buiten God gaat, reageert hij op het evangelie, waarin God hem aanspreekt, met weerstand en ongeloof. In dit artikel wordt aan ‘oorzaak’ ook ‘schuld’ toegevoegd. Dat betekent dat de mens op zijn ongeloof aanspreekbaar blijft: ongeloof is een daad van afwijzing op de persoonlijk gerichte aanspraak van God. Waar het Woord geloof vindt, komt er een omkering: van de levensrichting en herstel van de relatie met God. De mens is tot deze omkering zelf niet in staat, maar God breekt het verzet en maakt dat Zijn Woord wordt geloofd.

6

Het besluit van verkiezing en verwerping

Dat God aan bepaalde mensen in de tijd het geloof schenkt
en aan anderen niet, komt voort uit Zijn eeuwig besluit.
a
Aan God zijn al Zijn werken van eeuwigheid bekend (Hand. 15:18)
en: Die alle dingen werkt overeenkomstig de raad van Zijn wil (Ef. 1:11).

Volgens dit besluit maakt Hij de harten van de uitverkorenen zacht en buigt ze uit genade,
hoewel ze hard zijn, zodat zij gaan geloven.
Maar mensen die niet uitverkoren zijn, laat Hij in hun verkeerdheid en hardheid.
Hij handelt daarmee overeenkomstig Zijn rechtvaardig oordeel.

Hier wordt voor ons voornamelijk zichtbaar dat God een diep, barmhartig en ook rechtvaardig onderscheid maakt
tussen mensen, die in zichzelf allemaal even verdorven zijn.
Het is het besluit van Zijn verkiezing en verwerping, zoals dat in het Woord van God is geopenbaard.
Verkeerde mensen, die onrein leven en onstandvastig zijn, verdraaien dit besluit tot hun eigen verderf.
Voor de heilige en godvrezende mensen biedt het echter een onuitsprekelijke troost.

De Dordtse Leerregels trekken, in overeenstemming met hoe de Bijbel dat verwoord, steeds twee lijnen. In dit artikel wordt de dubbele lijn getrokken: ‘het besluit van verkiezing en verwerping’. Onder andere in H1. par. 8 wordt gesproken over de enkele lijn: ‘onze verkiezing’.
De dubbele lijn houdt in dat de Bijbel leert ‘dat niet alle mensen zijn verkoren, maar sommigen niet verkoren, of in Gods eeuwige verkiezing voorbijgegaan’ (H1. par. 15). Dit is te herkennen in de Bijbel aan woorden zoals ‘een zekere menigte’ en ‘sommigen’. Deze dubbele lijn wordt in de Bijbel doorkruist door een andere lijn: de enkele lijn. Hierin wordt ‘onze verkiezing’ ons in de vorm van beloften en geboden gepredikt. Dit is te herkennen aan het directe aanspreken: ‘ons’ en ‘wij’. Deze lijn heeft dezelfde structuur als de leer van het genadeverbond (zie het klassieke doopsformulier): de beloften van de drie-enige God en de vermaning tot een nieuwe gehoorzaamheid aan deze God. In H1. par.8 wordt dit verder uitgewerkt: de aanzegging van Gods keuze voor ‘ons’ en de vermaning om naar die keuze te leven. Dan krijgen de beloften van het evangelie en het stempel van de verkiezing mee: het is Gods keuze die in de beloften tot ons komt en God meent het echt als Hij deze beloften laat uitspreken.

7

Uitverkoren in Christus

Deze verkiezing is een onveranderlijk voornemen van God,
dat Hij vóór de grondlegging (ver vóór de schepping) van de wereld nam
om een bepaald aantal mensen zalig te maken.
Uit het hele menselijk geslacht,
dat door eigen schuld uit de oorspronkelijke gerechtigheid in zonde en verderf was gevallen,
verkoos Hij hen in Christus tot de zaligheid,
b
alleen uit genade, naar het vrije welbehagen van Zijn wil.
a
Zij zijn niet beter of waardiger dan andere mensen, maar delen in dezelfde ellende.
Maar God heeft Christus van eeuwigheid aangesteld tot een Middelaar
en Hoofd van alle uitverkorenen en tot een fundament van hun zaligheid.

Om hen zalig te maken, heeft Hij ook besloten om hen aan Christus te geven
en hen met kracht door Zijn Woord en Geest te roepen en te trekken tot Zijn gemeenschap,
c
dat wil zeggen: om hun het ware geloof in Hem te schenken,
hen te rechtvaardigen en te heiligen,
hen met kracht in de gemeenschap van Zijn Zoon te bewaren,
en hen tot slot te verheerlijken.
In dit alles betoont Hij Zijn barmhartigheid, tot lof en prijs van de rijkdom van Zijn heerlijke genade.

Zoals geschreven staat:
… omdat Hij ons vóór de grondlegging van de wereld in Hem uitverkoren heeft,
opdat wij heilig en smetteloos voor Hem zouden zijn in de liefde.
Hij heeft ons voorbestemd om als Zijn kinderen aangenomen te worden,
door Jezus Christus, in Zichzelf, overeenkomstig het welbehagen van Zijn wil,
tot lof van de heerlijkheid van Zijn genade,
waarmee Hij ons begenadigd heeft in de Geliefde (Ef. 1:4-6).
En: En hen die Hij er van tevoren toe bestemd heeft, die heeft Hij ook geroepen,
en hen die Hij geroepen heeft, die heeft Hij ook gerechtvaardigd,
en hen die Hij gerechtvaardigd heeft, die heeft Hij ook verheerlijkt (Rom. 8:30).

De eeuwigheid is voor God een eeuwig heden: alle tijdsmomenten in onze aardse historie zijn voor God even dichtbij.Gods voornemen is een besluit van eeuwigheid. Dat betekent niet ‘oneindig ver terug in het verleden’, want dan is de eeuwigheid een tijdscategorie. De eeuwigheid is een eeuwig heden: alle tijdsmomenten (vroeger, nu en straks) zijn gelijktijdig met Gods eeuwigheid. De kanttekeningen bij de Statenvertaling benadrukken dat je de uitdrukking ‘voor de grondlegging van de wereld’ (Ef. 1:4) figuurlijk moet lezen (bij wijze van spreken).
De uitverkiezing is dus Gods plan/voornemen van eeuwigheid en Hij voert dit uit in de tijd. Daarom spreken de Dordtse Leerregels over ‘wanneer God dit Zijn welbehagen in de uitverkorenen uitvoert’ en ‘dat God sommigen in den tijd met het geloof begiftigt’. Hierbij is geloof belangrijk: de persoonlijke verlossing van een zondaar gebeurt niet in de uitverkiezing, ook niet in het offer van Christus, maar op het moment dat iemand door Gods genade het evangelie gelovig aanneemt.
De mens blijft de auteur van zijn eigen daden (zowel zonden als de reactie op het evangelie). Als deze menselijke component wordt verwijderd, kom je uit bij het determinisme: alles ligt al vast, omdat Gods eeuwige besluiten alles tot stand brengen. Als God de enige oorzaak van alles is, dan betekent dit ook dat Hij de auteur van de zonde zou zijn en de mensheid gevangen zit in een noodlottig systeem. Deze opvatting wijzen de Dordtse Leerregels af als godslasterlijk.

8

Er is maar één verkiezing tot de zaligheid

Deze verkiezing bestaat niet uit verschillende soorten.
Het gaat steeds om een en dezelfde verkiezing van allen die zalig worden,
zowel in het Oude als in het Nieuwe Testament.
De Schrift leert ons namelijk dat er maar één welbehagen,
voornemen en besluit van Gods wil is.
a
Daardoor heeft Hij ons van eeuwigheid verkoren tot Zijn genade, heerlijkheid en zaligheid.
En tot de weg naar de zaligheid, die Hij voor ons toebereid heeft, opdat wij daarin zouden wandelen.
b

De Dordtse Leerregels spreken vaak over ‘ons’ en ‘wij’, bijvoorbeeld in H1, par. 15 over ‘onze verkiezing’. Dit is een bewuste formulering, in overeenstemming met de spreekwijze uit Bijbel: omdat Hij ons voor de grondlegging van de wereld heeft uitverkoren in Hem (Ef. 1:4). De Bijbel en de evangelieverkondiging wordt in de Dordtse Leerregels gezien als de levende stem van God, gericht tot ‘u’ en tot ‘ons’. In de verkondiging spreekt God rechtstreeks tot ons, dat hij voor een ieder van ons een weg gebaand heeft tot de genade en zaligheid. Het blijft om een relatie gaan, tussen God die spreekt en iedereen die de evangelie boodschap hoort (‘ons’) als aangesprokenen. Hiermee wordt voorkomen dat mensen zich als ‘stokken of blokken’ (willoze objecten) voelen. Zelfs de verharding is dan een ‘nee’ tegen de persoonlijk aangezegde genade van God. Ook de Heidelbergse Catechismus heeft in vraag 18 en 19 dezelfde spreekwijze: uit het evangelie weten we dat Christus 'ons' geschonken is.

9

God verkiest niet op basis van positieve factoren in de mens

God verkoos mensen niet om hun geloof, dat Hij van tevoren zag.
Ook is de gehoorzaamheid van het geloof, de heiligheid of een andere kwaliteit of geschiktheid
niet de oorzaak of de vereiste voorwaarde voor mensen dat ze uitverkoren zouden worden.
Nee, God verkiest mensen tot het geloof, tot de gehoorzaamheid van het geloof, tot heiligheid enzovoort.
a

Daarom is Gods verkiezing de fontein van alle zaligmakende gaven.
Uit die fontein vloeien het geloof, de heiligheid en andere zaligmakende gaven
en ten slotte het eeuwige leven zelf als vruchten voort. Hiervan getuigt de apostel:
Hij heeft ons uitverkoren – niet omdat wij het waren –
maar opdat wij heilig en smetteloos voor Hem zouden zijn in de liefde (Ef. 1:4).

10

De oorzaak van de verkiezing is het welbehagen van God

De oorzaak van deze genadige verkiezing is alleen het welbehagen van God.
Het is dus niet zo dat Hij uit alle mogelijke voorwaarden
enkele kwaliteiten of werken van de mensen uitkoos als de voorwaarde voor hun zaligheid.
Nee, God heeft uit het hele zondige menselijk geslacht
enige bepaalde (concrete) personen tot Zijn eigendom aangenomen. Zoals geschreven staat:
Toen de kinderen nog niet geboren waren, en niets goeds of kwaads gedaan hadden (…),
werd tot haar
(Rebekka) gezegd: De meerdere zal de mindere dienen.
Zoals geschreven staat: Jakob heb Ik liefgehad en Ezau heb Ik gehaat
(Rom. 9:11-13).
a
En: Er geloofden er zovelen als er bestemd waren voor het eeuwige leven (Hand. 13:48).

‘Haten’ betekent in de genoemde Bijbelteksten niet: verafschuwen of ‘een grondige hekel of afkeer hebben aan een persoon’, maar op de tweede plek zetten. Let hierbij ook op het verband van Romeinen 9: Jakob en Ezau zijn beide stamvaders van een volk, maar God kiest het volk van Israël (Jakob) en plaatst de Edomieten (Ezau) op de tweede plaats. Of lees Lukas 14:26, waarin Jezus niet oproept om je ouders te haten, maar om Hemzelf op de eerste plek te zetten.

11

De verkiezing is onveranderlijk

God is volkomen wijs, onveranderlijk, alwetend en almachtig.
Zo is het ook met de verkiezing door Hem.
Deze kan niet tenietgedaan of opnieuw gedaan worden.
Ook kan Zijn verkiezing niet veranderd, herroepen of afgebroken worden.
a
De uitverkorenen kunnen dus nooit verworpen of in aantal verminderd worden.

12

Verzekering van de verkiezing door de vruchten

De uitverkorenen ontvangen ieder op zijn tijd
de zekerheid dat zij eeuwig en onveranderlijk tot zaligheid zijn uitverkoren,
al bestaan daarin wel verschillende trappen en maten.
Zij krijgen die zekerheid niet door de verborgenheden en diepten van God nieuwsgierig te onderzoeken.
a
Nee, ze ontvangen die doordat ze de onmiskenbare vruchten van hun verkiezing in hun eigen leven waarnemen.

Deze vruchten, die in Gods Woord worden genoemd, zijn:
het ware geloof in Christus, kinderlijke eerbied voor God,
droefheid over de zonde overeenkomstig de wil van God,
honger en dorst naar de gerechtigheid enzovoort.
Deze vruchten van de verkiezing nemen ze met geestelijke blijdschap en met heilige innerlijke vreugde waar.
b

13

Verzekerd zijn van de verkiezing geeft nederigheid en toewijding

Aan de ervaring en de zekerheid van hun verkiezing ontlenen Gods kinderen dagelijks meer reden om zich voor God te verootmoedigen,
de diepte van Zijn barmhartigheid te aanbidden,
zich van de zonde te reinigen
en Hem, Die hen eerst zo uitnemend heeft liefgehad, vurige wederliefde te bewijzen.
a

Het is er dan ook verre van, dat zij door deze leer van de verkiezing en door de overdenking ervan
zouden verslappen in het onderhouden van Gods geboden of vleselijk en zorgeloos zouden gaan leven.
Naar Gods rechtvaardig oordeel is dat gewoonlijk wel het geval
bij hen die zich lichtvaardig op de genade van hun verkiezing laten voorstaan,
of er leeg en overmoedig over spreken, terwijl ze niet in de wegen van de uitverkorenen willen wandelen.

14

De uitverkiezing moet een plaats hebben in de prediking

Deze leer van Gods uitverkiezing is naar Zijn wijze raad door de profeten,
door Christus Zelf en de apostelen – zowel in het Oude als in het Nieuwe Testament – gepredikt
en daarna in de Heilige Schriften verkondigd en overgeleverd.
a
Zo moet deze leer ook vandaag op de juiste tijd en plaats in Gods kerk (waarvoor zij in het bijzonder bestemd is) geleerd worden.

Dat moet gebeuren met het nodige onderscheidingsvermogen,
met eerbied voor God en op een heilige manier,
b
zonder nieuwsgierig de wegen van de Allerhoogste na te speuren,
tot eer van Gods heilige Naam
en tot een levende troost voor Zijn volk.

De prediking verkondigt wat God bekend heeft gemaakt in de Bijbel. Wat er vanuit de Bijbel bekend is over de predestinatie, mag en moet in de prediking aan de orde komen. Gods uitverkiezing valt niet samen met Zijn verborgen wil, ook over de verkiezing is genoeg bekend vanuit de Bijbel. Er zijn slechts twee dingen voor ons verborgen: van onwedergeboren personen weten wij nog niet of God hun geloof zal geven. Als tweede is het voor ons verborgen waarom God heeft gewild dat Hij sommige concrete personen wel en anderen niet het geloof zou geven. Waarom Petrus wel en Judas niet? We weten dat God daarvoor goede redenen had, maar we weten niet welke redenen. Daaruit mogen we niet concluderen ‘dat God alleen naar het goeddunken van Zijn wil, zonder ook maar enigszins rekening te houden met enige zonde, het grootste deel van de mensheid tot het eeuwige oordeel voorbestemd en geschapen heeft’.

15

God laat sommige mensen liggen in hun zondige toestand

Deze eeuwige en onverdiende genade van onze verkiezing
wordt door de Heilige Schrift vooral dan aangewezen en aangeprezen,
wanneer zij er ook over spreekt dat niet alle mensen uitverkoren zijn.
Sommige mensen zijn niet uitverkoren.
Dat wil zeggen: God ging in Zijn eeuwige verkiezing aan hen voorbij.
a
Dat betreft die mensen van wie God in Zijn volkomen vrij, rechtvaardig,
onberispelijk en onveranderlijk welbehagen besloten heeft
om hen in de gemeenschappelijke ellende te laten
waarin zij zich door eigen schuld hebben gestort.

God besloot om hun het zaligmakend geloof en de genade van de bekering niet te schenken,
maar hen op hun zelfgekozen wegen en onder Zijn rechtvaardig oordeel te laten.
b
Hij besloot ook om hen ten slotte – niet alleen om hun ongeloof,
maar ook om al hun andere zonden – te veroordelen en eeuwig te straffen.
Hierdoor toont Hij Zijn rechtvaardigheid.

Dit is het besluit van de verwerping.
Het verwijt dat God daardoor tot auteur van de zonde wordt gemaakt, is een godslasterlijke gedachte.
Het besluit laat wel zien dat Hij een ontzagwekkende, onberispelijke en rechtvaardige Rechter
en een Wreker van de zonde is.

Let erop dat God uitverkorenen wel predestineert tot het geloof, maar dat Hij de niet-uitverkorenen niet predestineert tot het ongeloof of het oordeel. Ongeloof en andere zonden zijn niet het gevolg van de verwerping: ze zijn het gevolg van onze eigen onwil. Als een hoorder onder de evangelieboodschap niet gaat geloven, is dat niet omdat God die persoon tegenhoudt en het zou afkeuren dat die persoon de beloften in het evangelie gelooft. Die persoon kiest ervoor om ongelovig te zijn en het aanbod van God in het evangelie te verachten en te wantrouwen. Het besluit van verwerping houdt in dat God slechts heeft besloten om toe te laten dat sommige mensen zichzelf verharden in zonde en ongeloof. Het woordje ‘laten’ maakt dit ook duidelijk: God dwingt de (verharde) mens niet tot het kwaad, maar laat hem in de ruimte. In het uiterste geval zelfs om het evangelie, waarmee God de mens aanspreekt, te verwerpen.
Het besluit van verwerping is niet Gods intentie, maar het is Zijn reactie als Rechter, die uiteindelijk op de zonde van de mens reageert. Het woordje ‘uiteindelijk’ veronderstelt lang uitstel, als van iets wat men maar met moeite over zijn hart kan verkrijgen. Het wijst erop dat God dit straffen het liefst niet doet: het is een uiterste waar Hij uiteindelijk, als het niet meer langer kan, toe overgaat. Het herinnert er ook aan dat God geen vreugde vindt in de dood van de goddeloze, maar in zijn bekering (Ez. 33:11).

16

Zoekende mensen hoeven niet bang te zijn voor de uitverkiezing

Hoe is het met hen die het levend geloof in Christus nog niet sterk in zich voelen?
Die nog missen het vaste vertrouwen van hun hart, de vrede van hun geweten,
de kinderlijke gehoorzaamheid en het roemen in God door Christus,
a
terwijl zij toch de middelen gebruiken waardoor God beloofd heeft deze dingen in ons te werken.
Zij moeten niet moedeloos worden als zij over de verwerping horen spreken.
Zij moeten ook niet denken dat zij tot de verworpenen behoren.
Zij moeten vlijtig de heilsmiddelen blijven gebruiken
en vurig verlangen naar de tijd dat de genade voor hen overvloediger wordt
en die met eerbied en ootmoed verwachten.

En hoe is het met hen die ernstig verlangen om zich tot God te bekeren,
Hem alleen te behagen en van ‘het lichaam van de dood’ verlost te worden,
b
terwijl zij toch nog niet zover in een godvruchtig en gelovig leven kunnen komen als zij zouden willen?
Zij behoren nog veel minder te schrikken voor de leer van de verwerping.
Onze barmhartige God heeft immers beloofd dat Hij de rokende vlaswiek
niet zal uitblussen en het geknakte riet niet zal verbreken.
c

Maar deze leer van de verwerping is wel degelijk schrikwekkend
voor hen die geen rekening houden met God en Christus, de Zaligmaker,
en zich helemaal hebben overgegeven aan de zorgen van de wereld en hun zondige begeerten,
d
zolang zij zich niet in ernst tot God bekeren.

Het gebruik van de middelen: de Dordtse Leerregels stellen dat God beloofd heeft om door de prediking van het evangelie (de middelen) het levend geloof in Christus, het vaste vertrouwen van het hart, vrede in het geweten, enz. in ons te werken. Deel krijgen aan Christus is geen lot uit de loterij, maar een belofte van God. Daarom zeggen de Dordtse Leerregels: wie de middelen gebruikt, mag de zegen verwachten en hoeft niet moedeloos te worden. Gebruik de middelen met ijver (vlijtig) en verwacht de genade met eerbied en nederigheid. Want het enige doel van God met de prediking van het evangelie is om de mens de zaligmakende genade en de heerlijkheid deelachtig te maken (Acta, Gelderland p. 627).
Hiervoor geldt ook de uitspraak van Bernardus Smytegelt: ‘wie nat wil worden, moet in de regen lopen’. Oftewel: wie bekeerd wil worden, moet het evangelie horen. Zorg daarom dat je onder de evangelieverkondiging zit, want het geloof is uit het gehoor (Rom. 10:17). H3-4 par. 17 legt dit verder uit dat God ‘het gebruik van het evangelie’ als middel en zaad gebruikt om de wedergeboorte te werken.
Van het lichaam des doods verlost te worden: deze uitdrukking komt uit Rom. 7 en duidt alle hindernissen aan, wat ons bij de levende God vandaan houdt en waar men van verlost zou willen worden. De hinder die dit veroorzaakt, mag niemand doen menen dat hij tot de verworpenen behoort. Het verlangen om zich tot God te bekeren en hiervan verlost te zijn vormt het bewijs van het tegendeel.

17

De zaligheid en verkiezing geldt ook voor jonggestorven kinderen van gelovige ouders

Over de wil van God moeten wij oordelen vanuit Zijn Woord.
Dat getuigt dat de kinderen van de gelovigen heilig zijn;
niet van nature, maar uit kracht van het genadeverbond,
waartoe zij samen met hun ouders behoren.
a
Daarom moeten godvrezende ouders niet twijfelen
aan de verkiezing en de zaligheid van hun kinderen die God in hun kinderjaren uit dit leven wegneemt.

18

Roem in de wijsheid en kennis van God, als je nadenkt over de verkiezing

Aan degenen die zich tegen deze genade van de onverdiende verkiezing
en de strenge, rechtvaardige verwerping verzetten,
houden wij de volgende uitspraak van de apostel Paulus voor:
Maar, o mens, wie bent u toch dat u God tegenspreekt? (Rom. 9:20).
a
En dit woord van de Zaligmaker: Of is het mij niet geoorloofd met het mijne te doen wat ik wil? (Mat. 20:15).

Maar wij, die dit heilsgeheim met godvruchtige eerbied aanbidden,
roepen met de apostel uit:
O, diepte van rijkdom, zowel van wijsheid als van kennis van God,
hoe ondoorgrondelijk zijn Zijn oordelen en onnaspeurlijk Zijn wegen!

Want wie heeft de gedachten van de Heere gekend? Of wie is Zijn raadsman geweest?
Of wie heeft Hem eerst iets gegeven en het zal hem vergolden worden?
Want uit Hem en door Hem en tot Hem zijn alle dingen.
Hem zij de heerlijkheid, tot in eeuwigheid. Amen. (Rom. 11:33-36)

1

Verwerping van de dwaling: God heeft alleen mensen uitverkoren, die volharden in het geloof

Die leren: dat het hele besluit van Gods verkiezing tot zaligheid niet meer inhoudt dan dat het de wil van God is om díé mensen zalig te maken die zouden geloven en volharden in het geloof en de gehoorzaamheid van het geloof.
En dat er niets anders over dit besluit in het Woord van God is geopenbaard.

Zij bedriegen hiermee mensen die weinig kennis hebben,
en spreken duidelijk de Heilige Schrift tegen.
Die leert immers dat God niet maar besloten heeft om mensen die geloven zalig te maken.
Nee, Hij heeft bepaalde mensen van eeuwigheid uitverkoren.
Aan hen wilde Hij, in onderscheiding van anderen,
in de tijd het geloof in Christus en de volharding daarin schenken.
Zo staat geschreven:
Ik heb Uw Naam geopenbaard aan de mensen die U Mij uit de wereld gegeven hebt (Joh. 17:6).
En: Er geloofden er zovelen als er bestemd waren voor het eeuwige leven (Hand. 13:48).
En: … omdat Hij ons vóór de grondlegging van de wereld in Hem uitverkoren heeft,
opdat wij heilig en smetteloos voor Hem (
Christus) zouden zijn in de liefde (Ef. 1:4).

De Remonstranten beleden alleen de eigenschappenpredestinatie: God heeft geen concrete personen uitverkoren, maar de uitverkiezing gaat over de eigenschap ‘geloof’. Wie deze eigenschap heeft, die is uitverkoren. Let erop dat de Dordtse Leerregels de eigenschappenpredestinatie niet afwijzen, maar het breder maken: God heeft méér besloten dan alleen de eigenschappenpredestinatie (geloof). Gods besluit gaat ook over concrete mensen, van wie God bepaalt dat zij zullen gaan geloven en volharden tot het einde. Dat wordt de persoonspredestinatie genoemd (zie daarvoor Rom. 8:29-30, 2 Tim. 2:19 en Joh. 10:3).
De Dordtse Leerregels belijden zowel de eigenschappen- als de persoonspredestinatie. Waarom zijn beide varianten belangrijk? De eigenschappenpredestinatie maakt ons bekend hoe God de uitverkorenen tot de zaligheid brengt: via evangelieverkondiging en bekering en geloof. De persoonspredestinatie gaat over de vraag: waarom heeft God mij lief? Is dat omdat ik goede eigenschappen bezit (zoals geloof of volharding)? Houdt God ook van mij als ik slechte eigenschappen bezit en geen goede werken heb? Dit raakt de kern van het christelijk geloof: God houdt van mij omdat de grond van Zijn liefde wortelt in Gods liefdevolle hart. De goede eigenschappen ontvang ik, omdat God mij liefheeft.

2

Verwerping van de dwaling: Er zijn verschillende verkiezingen

Die leren: dat er meerdere soorten van verkiezing tot het eeuwige leven zijn,
namelijk een algemene, onbepaalde verkiezing én een bijzondere, bepaalde verkiezing.
Deze kan weer onvolkomen, te herroepen, niet-definitief en voorwaardelijk zijn,
of wél volkomen, niet te herroepen, wél definitief en absoluut.
Ze leren ook dat er naast een verkiezing tot het geloof, een verkiezing tot de zaligheid is.
Er kan dan sprake zijn van een verkiezing tot het rechtvaardigend geloof
zonder dat er sprake is van een definitieve verkiezing tot zaligheid.

Deze leer is een menselijk bedenksel, verzonnen buiten de Schrift om.
Hierdoor wordt de leer van de verkiezing verdorven
en de gouden keten van onze zaligheid (uit Rom. 8) verbroken:
En hen die Hij er van tevoren toe bestemd heeft, die heeft Hij ook geroepen,
en hen die Hij geroepen heeft, die heeft Hij ook gerechtvaardigd,
en hen die Hij gerechtvaardigd heeft, die heeft Hij ook verheerlijkt
(Rom. 8:30).

3

Verwerping van de dwaling: Gehoorzaamheid aan God is de reden dat je zalig wordt

Die leren: dat het welbehagen en het besluit van God waarover de Schrift spreekt als het over de verkiezing gaat,
niet betekent dat God bepaalde mensen in onderscheid van anderen heeft uitverkoren.
Volgens hen heeft God uit alle mogelijke voorwaarden (waaronder ook die van het doen van de werken van de wet)
of uit hun samenhangend geheel, de volgende voorwaarden voor de verkiezing gekozen:
de daad van het geloof (hoewel die in zichzelf gering is)
en de geloofsgehoorzaamheid (hoewel die niet volmaakt is).
Deze gehoorzaamheid zou God dan uit genade als volkomen willen beschouwen
en daarom de beloning met het eeuwige leven waardig achten.

Dit is een gevaarlijke dwaling, waardoor het welbehagen van God
en de verdiensten van Christus krachteloos gemaakt worden.
Mensen worden hiermee door nutteloze vragen afgetrokken
van de waarheid van de rechtvaardiging uit genade en van de eenvoud van de Schrift.
De apostel wordt daardoor van onwaarheid beschuldigd als hij zegt:
Hij heeft ons (…) geroepen met een heilige roeping, niet overeenkomstig onze werken,
maar overeenkomstig Zijn eigen voornemen en genade,
die ons gegeven is in Christus Jezus vóór de tijden der eeuwen
(2 Tim. 1:9).

4

Verwerping van de dwaling: Toegewijd leven is een voorwaarde om door God verkozen te worden

Die leren: dat men, om in aanmerking te komen voor de verkiezing tot het geloof,
het licht van de natuur op de juiste manier gebruikt;
dat men vroom, klein en nederig leeft en geschikt is voor het eeuwige leven.
Alsof Gods verkiezing ook maar enigszins van deze voorwaarden zou afhangen.

Deze leer lijkt veel op de opvatting van Pelagius en is in strijd met wat de apostel leert:
onder wie ook wij allen voorheen verkeerden, in de begeerten van ons vlees,
door de wil van het vlees en de gedachten te doen;
en wij waren van nature kinderen des toorns, evenals de anderen.
Maar God, Die rijk is in barmhartigheid,
heeft ons door Zijn grote liefde, waarmee Hij ons liefgehad heeft,
ook toen wij dood waren door de overtredingen,
met Christus levend gemaakt – uit genade bent u zalig geworden –
en heeft ons met Hem opgewekt en met Hem in de hemelse gewesten gezet in Christus Jezus,
opdat Hij in de komende eeuwen
de allesovertreffende rijkdom van Zijn genade zou bewijzen,
door de goedertierenheid over ons in Christus Jezus.
Want uit genade bent u zalig geworden, door het geloof,
en dat niet uit u, het is de gave van God;
niet uit werken, opdat niemand zou roemen
(Ef. 2:3-9).

5

Verwerping van de dwaling: God heeft mensen uitgekozen, van wie Hij wist dat ze zouden geloven

Die leren: dat de verkiezing van bepaalde personen tot zaligheid,
die nog niet volkomen of definitief is, plaatsvond op grond van hun geloof,
dat God van tevoren zag.
Dat geldt ook van hun bekering, heilig en godvruchtig leven,
nog maar pas begonnen of al langer aanwezig.
Maar de volkomen en definitieve verkiezing vond dan plaats
op grond van hun volharding in het geloof,
die God ook van tevoren zag, en van hun bekering,
heilig en godvruchtig leven, tot het einde toe.
Dit zien ze als een genadige en evangelische waardigheid,
waardoor iemand die verkoren wordt,
waardiger zou zijn dan iemand die niet verkoren wordt.
Dan zou het dus zo zijn dat het geloof en de gehoorzaamheid van het geloof,
heiligheid, godzaligheid en volharding
geen vruchten zijn van Gods onveranderlijke verkiezing tot heerlijkheid.
Nee, het zijn de voorwaarden waaraan voldaan moet worden.
God zag dan van tevoren dat die vervuld zouden worden
door hen die definitief verkoren zullen worden.
Die zijn dan de oorzaak van deze verkiezing.
Zonder dat aan deze voorwaarden voldaan wordt,
zou het niet komen tot de onveranderlijke verkiezing tot heerlijkheid.

Deze leer is in strijd met heel de Schrift,
die ons voortdurend (in onze oren en harten) deze en andere uitspraken inprent:
De verkiezing is niet uit de werken, maar uit Hem die roept (Rom. 9:11);
En er geloofden er zovelen als er bestemd waren voor het eeuwige leven (Hand. 13:48);
… omdat Hij ons (…) in Hem uitverkoren heeft,
opdat wij heilig en smetteloos voor Hem zouden zijn in de liefde
(Ef. 1:4);
Niet u hebt Mij uitverkoren, maar Ik heb u uitverkoren (Joh. 15:16);
Maar als het door genade is, is het niet meer uit de werken (Rom. 11:6);
Hierin is de liefde, niet dat wij God lief hebben gekregen,
maar dat Hij ons liefhad en Zijn Zoon zond
(1 Joh. 4:10).

6

Verwerping van de dwaling: Uitverkorenen kunnen verloren gaan

Die leren: dat niet elke verkiezing tot zaligheid onveranderlijk is,
maar dat sommige uitverkorenen ondanks een besluit van God
toch verloren kunnen gaan.
Zij gaan dan ook werkelijk voor eeuwig verloren.

Dit is een grove dwaling, want daarmee leren ze dat God veranderlijk is.
Zij stoten daarmee de troost omver
die godvruchtige mensen putten uit de vastheid van hun verkiezing
en spreken ook de Schrift tegen, die leert:
dat de uitverkorenen niet misleid kunnen worden (Mat. 24:24);
dat Christus degenen die Hem door de Vader gegeven zijn niet verloren laat gaan (Joh. 6:39);
dat God degenen die Hij er van tevoren toe bestemd heeft,
geroepen en gerechtvaardigd heeft, ook heeft verheerlijkt
(Rom. 8:30).

7

Verwerping van de dwaling: Je kunt niet weten of je bent uitverkoren

Die leren: dat er in dit leven geen vrucht of gevoel van de onveranderlijke verkiezing tot heerlijkheid is.
En ook geen zekerheid dan die afhankelijk is van een veranderlijke en onzekere voorwaarde.

Nu is het op zichzelf al ongerijmd dat zekerheid tegelijk onzekerheid kan zijn.
Maar behalve dat, is deze leer ook in strijd met de ervaring van de heiligen.
Want juist omdat zij mogen ervaren dat zij uitverkoren zijn,
verheugen zij zich met de apostel en prijzen zij God om deze weldaad.
a
Christus roept hen op om zich evenals de discipelen
erover te verblijden dat hun namen in de hemel geschreven zijn.
b
Dat ze gevoelen uitverkoren te zijn,
is voor hen ook een wapen tegen de vurige pijlen van de aanvechtingen van de duivel,
als ze vragen:
Wie zal beschuldigingen inbrengen tegen de uitverkorenen van God? (Rom. 8:33).

8

Verwerping van de dwaling: God gaat niet bewust aan bepaalde mensen in hun zondige toestand voorbij

Die leren: dat God nooit besloten heeft om iemand
– enkel en alleen omdat Hij dat rechtvaardig wil –
in de zondeval van Adam te laten blijven
en daardoor in de gemeenschappelijke toestand van zonden en veroordeling.
Ook zou God nooit besloten hebben om iemand voorbij te gaan
als Hij mensen de genade schenkt, die voor geloof en bekering nodig is.

Dat is een dwaalleer, want dit staat vast:
Hij ontfermt Zich over wie Hij wil, en Hij verhardt wie Hij wil (Rom. 9:18);
ook: Het is u gegeven de geheimenissen van het Koninkrijk der hemelen te kennen,
maar aan hen is het niet gegeven (Mat. 13:11);
eveneens: Ik dank U, Vader, Heere van de hemel en van de aarde,
dat U deze dingen voor wijzen en verstandigen verborgen hebt,
en ze aan jonge kinderen hebt geopenbaard.
Ja, Vader, want zo was het Uw welbehagen (Mat. 11:25-26).

9

Verwerping van de dwaling: Evangelieverkondiging vindt plaats omdat een volk beter is dan andere volken

Die leren: dat de reden waarom God het Evangelie wel naar het ene volk zendt
en niet naar het andere, niet enkel en alleen Zijn welbehagen is.
Het volk waaraan het Evangelie bekendgemaakt wordt,
zou beter en waardiger zijn dan het volk waaraan het Evangelie niet wordt meegedeeld.

Dit ontkent Mozes als hij het volk Israël als volgt toespreekt:
Zie, van de HEERE, uw God, is de hemel,
ja, de allerhoogste hemel, de aarde en alles wat erop is.
Maar alleen voor uw vaderen heeft de HEERE liefde opgevat om hen lief te hebben,
en Hij heeft hun nageslacht na hen, u, uit al de volken verkozen,
zoals het heden ten dage nog is (Deut. 10:14-15);
en Christus zegt: Wee u, Chorazin, wee u, Bethsaïda!
Want als in Tyrus en Sidon de krachten gebeurd waren die in u plaatsgevonden hebben,
dan zouden zij zich allang in zak en as bekeerd hebben (Mat. 11:21).

Met toestemming overgenomen uit: De Dordtse Leerregels, een hertaling; dr. W. Verboom, 2018, KokBoekencentrum Uitgevers.
hedendaags
HSV
17
leermodusleren