Deze verkiezing is een onveranderlijk voornemen Gods,
door hetwelk Hij vóór de grondlegging der wereld een zekere menigte van mensen,
niet beter of waardiger zijnde dan anderen,
maar in de gemene ellende met anderen liggende,
uit het gehele menselijk geslacht,
van de eerste rechtheid door hun eigen schuld vervallen in de zonde en het verderf,
naar het vrije welbehagen van Zijn wil, a
tot de zaligheid, louter uit genade,
uitverkoren heeft in Christus, b
Denwelken Hij ook van eeuwigheid tot een Middelaar en Hoofd van alle uitverkorenen,
en tot een Fundament der zaligheid gesteld heeft.
En opdat zij door Hem zouden zalig gemaakt worden,
heeft Hij ook besloten, hen aan Hem te geven,
en krachtiglijk tot Zijn gemeenschap door Zijn Woord en Geest te roepen en te trekken, c
of, met het ware geloof in Hem te begiftigen, te rechtvaardigen, te heiligen,
en, in de gemeenschap Zijns Zoons krachtiglijk bewaard zijnde,
ten laatste te verheerlijken, tot bewijzing van Zijn barmhartigheid,
en tot prijs van de rijkdommen Zijner heerlijke genade.
Gelijk geschreven is: God heeft ons uitverkoren in Christus,
vóór de grondlegging der wereld,
opdat wij zouden heilig en onberispelijk zijn voor Hem in de liefde;
Die ons te voren verordineerd heeft tot aanneming tot kinderen,
door Jezus Christus in Zichzelf, naar het welbehagen van Zijn wil;
tot prijs der heerlijkheid Zijner genade,
door welke Hij ons begenadigd heeft in den Geliefde (Ef. 1:4-6).
En elders: Die Hij te voren verordineerd heeft,
dezen heeft Hij ook geroepen; en die Hij geroepen heeft,
dezen heeft Hij ook gerechtvaardigd;
en die Hij gerechtvaardigd heeft, dezen heeft Hij ook verheerlijkt (Rom. 8:30).
Gods voornemen is een besluit van eeuwigheid. Dat betekent niet ‘oneindig ver terug in het verleden’, want dan is de eeuwigheid een tijdscategorie. De eeuwigheid is een eeuwig heden: alle tijdsmomenten (vroeger, nu en straks) zijn gelijktijdig met Gods eeuwigheid. De kanttekeningen bij de Statenvertaling benadrukken dat je de uitdrukking ‘voor de grondlegging van de wereld’ (Ef. 1:4) figuurlijk moet lezen (bij wijze van spreken).
De uitverkiezing is dus Gods plan/voornemen van eeuwigheid en Hij voert dit uit in de tijd. Daarom spreken de Dordtse Leerregels over ‘wanneer God dit Zijn welbehagen in de uitverkorenen uitvoert’ en ‘dat God sommigen in den tijd met het geloof begiftigt’. Hierbij is geloof belangrijk: de persoonlijke verlossing van een zondaar gebeurt niet in de uitverkiezing, ook niet in het offer van Christus, maar op het moment dat iemand door Gods genade het evangelie gelovig aanneemt.
De mens blijft de auteur van zijn eigen daden (zowel zonden als de reactie op het evangelie). Als deze menselijke component wordt verwijderd, kom je uit bij het determinisme: alles ligt al vast, omdat Gods eeuwige besluiten alles tot stand brengen. Als God de enige oorzaak van alles is, dan betekent dit ook dat Hij de auteur van de zonde zou zijn en de mensheid gevangen zit in een noodlottig systeem. Deze opvatting wijzen de Dordtse Leerregels af als godslasterlijk.
Gelijk Hij ons uitverkoren heeft in Hem, voor de grondlegging der wereld, opdat wij zouden heilig en onberispelijk zijn voor Hem in de liefde. Efeze 1:4
In Hem, in Welken wij ook een erfdeel geworden zijn, wij, die te voren verordineerd waren naar het voornemen Desgenen, Die alle dingen werkt naar den raad van Zijn wil. Efeze 1:11
Gelijkerwijs Gij Hem macht gegeven hebt over alle vlees, opdat al wat Gij Hem gegeven hebt, Hij hun het eeuwige leven geve. Johannes 17:2
Toen Ik met hen in de wereld was, bewaarde Ik ze in Uw Naam. Die Gij Mij gegeven hebt, heb Ik bewaard, en niemand uit hen is verloren gegaan, dan de zoon der verderfenis, opdat de Schrift vervuld worde. Johannes 17:12
Vader, Ik wil, dat waar Ik ben, ook die bij Mij zijn, die Gij Mij gegeven hebt; opdat zij Mijn heerlijkheid mogen aanschouwen, die Gij Mij gegeven hebt; want Gij hebt Mij liefgehad, voor de grondlegging der wereld. Johannes 17:24
Al wat Mij de Vader geeft, zal tot Mij komen; en die tot Mij komt, zal Ik geenszins uitwerpen. Johannes 6:37
God is getrouw, door Welken gij geroepen zijt tot de gemeenschap van Zijn Zoon Jezus Christus, onzen Heere. 1 Korinthe 1:9