Die leren: Dat het welbehagen en voornemen Gods,
van hetwelk de Schrift in de leer van de verkiezing gewag maakt,
niet daarin bestaat, dat God enige bijzondere mensen boven anderen heeft uitverkoren;
maar daarin, dat God uit alle mogelijke voorwaarden
(onder welke ook zijn de werken der wet),
of uit de gehele orde van alle dingen,
de uit haar aard onverdienstelijke daad des geloofs
en zijn onvolmaakte gehoorzaamheid tot een voorwaarde der zaligheid heeft uitgekozen,
welke Hij voor een volkomen gehoorzaamheid genadiglijk zou hebben willen houden,
en der beloning des eeuwigen levens waardig achten.
Want met deze schadelijke dwaling wordt het welbehagen Gods
en de verdienste van Christus krachteloos gemaakt,
en de mensen door onnutte vragen van de waarheid der genadige rechtvaardigmaking
en van de eenvoudigheid der Schrift afgetrokken,
en deze uitspraak van den apostel van onwaarheid beschuldigd:
God heeft ons geroepen met een heilige roeping;
niet naar onze werken, maar naar Zijn eigen voornemen en genade,
die ons gegeven is in Christus Jezus vóór de tijden der eeuwen (2 Tim. 1:9).