1

Door de zondeval heeft de mens zichzelf beroofd van de gaven rechtvaardigheid en heiligheid

De mens is van den beginne naar het beeld Gods geschapen, a
versierd in zijn verstand met ware en zalige kennis van zijn Schepper
en van andere geestelijke dingen;
in zijn wil en hart met gerechtigheid;
in al zijn genegenheden met zuiverheid;
en is overzulks geheel heilig geweest.

Maar door het ingeven des duivels,
en zijn vrijen wil van God afwijkende,
heeft hij zichzelf van deze uitnemende gaven beroofd,
b
en heeft daarentegen in de plaats van die over zich gehaald
blindheid, schrikkelijke duisternis, ijdelheid
en verkeerdheid des oordeels in zijn verstand;
boosheid, wederspannigheid en hardigheid in zijn wil en hart;
mitsgaders ook onzuiverheid in al zijn genegenheden.
c

Het ‘beeld Gods’ verwijst naar de oorspronkelijke staat waarin mensen geschapen waren, met eigenschappen zoals verstand, moraal, taal, het aangaan van liefdevolle relaties, creativiteit, rechtvaardigheid, en heiligheid. In deze eigenschappen lijkt de mens op God. Hierdoor kan de mens ook God vertegenwoordigen op aarde door te regeren over de schepping en door waardevolle relaties met God, met elkaar en de rest van de schepping aan te gaan.
In de reformatorische traditie klinkt regelmatig de uitdrukking dat de mens sinds de zondeval het beeld van God kwijt is. Dit is echter onjuist; ook na de zondeval blijft de Bijbel spreken over het beeld van God (Gen. 9:6, Ps. 139, Jak. 3:9, 1 Kor. 11:3-16 en Ef. 5). Ondanks de zondeval blijft de mens het beeld van God dragen, hoewel hij zichzelf van diverse ‘uitnemende gaven’ heeft beroofd. De Dordtse Leerregels (H 3/4 v.1) en de Heidelbergse Catechismus (vraag 6) maken op basis van Efeze 4:24 ook duidelijk wat deze gaven zijn, die de natuurlijke mens (zonder genade) mist en die door de Heilige Geest na de wedergeboorte deels worden hersteld: rechtvaardigheid en heiligheid.

2

De erfzonde

Zodanig als nu de mens geweest is na den val,
zodanige kinderen heeft hij ook voortgebracht,
namelijk hij, verdorven zijnde, verdorvene;
a
alzo dat de verdorvenheid, naar Gods rechtvaardig oordeel,
van Adam op al zijn nakomelingen (uitgenomen alleen Christus)
b gekomen is,
niet door navolging, gelijk eertijds de Pelagianen gedreven hebben,
maar door voortplanting der verdorven natuur.

3

Alle mensen zijn dood in de zonden

Overzulks zo worden alle mensen in zonde ontvangen,
en als kinderen des toorns geboren,
a
onbekwaam tot enig zaligmakend goed, geneigd tot kwaad,
dood in zonden en slaven der zonde.
b
En willen en kunnen tot God niet wederkeren,
noch hun verdorven natuur verbeteren,
noch zichzelf tot de verbetering daarvan schikken,
zonder de genade des wederbarenden Heiligen Geestes.
c

4

Het overgebleven licht der natuur is onvoldoende om God te leren kennen

Wel is waar dat na den val
in den mens enig licht der natuur nog overgebleven is,
waardoor hij behoudt enige kennis van God,
van de natuurlijke dingen,
van het onderscheid tussen hetgeen betamelijk en onbetamelijk is,
en ook betoont enige betrachting tot de deugd en tot uiterlijke tucht.
a

Maar zo vér is het vandaar, dat de mens door dit licht der natuur
zou kunnen komen tot de zaligmakende kennis van God,
en zich tot Hem bekeren,
dat hij ook in natuurlijke en burgerlijke zaken dit licht niet recht gebruikt;
ja veel meer datzelve, hoedanig het ook zij,
op onderscheiden wijze geheel bezoedelt en in ongerechtigheid ten onder houdt;
b
en dewijl hij dit doet, zo wordt hem alle verontschuldiging voor God benomen.

5

De wet van God wijst de zonden aan, maar geeft geen oplossing

Gelijk het met het licht der natuur toegaat,
zo gaat het ook in dezen toe met de wet der tien geboden,
van God door Mozes den Joden in het bijzonder gegeven.
Want nademaal deze de grootheid der zonde wel ontdekt
en den mens meer en meer van zijn schuld overtuigt,
a
doch het herstellingsmiddel daartegen niet aanwijst,
noch enige krachten toebrengt om uit deze ellendigheid te kunnen geraken,
en omdat zij alzo, door het vlees krachteloos geworden zijnde,
den overtreder onder den vloek blijven laat,
zo kan de mens daardoor de zaligmakende genade niet verkrijgen.
b

Het doel van de wet voor ongelovigen is om hen tot kennis van de zonde te brengen (Rom 3:20 en HC vr. 3). De wet ontdekt de mens aan de grootheid van zijn zonde en overtuigt hem meer en meer van zijn schuld. Maar de wet wijst geen geneesmiddel of oplossing aan. Daarom kan de mens door de wet de genade niet verkrijgen. Ellendekennis is alleen nodig om ons te laten verlangen naar verlossing, maar het is geen voorwaarde of doel in zichzelf. Het einddoel van de wet is Christus (Rom. 10:4). De kanttekeningen in de Statenvertaling zeggen over deze tekst: Het oogmerk waarom de wet door Mozes is gegeven, is opdat de mensen (..) tot Christus en Zijn rechtvaardigheid hun toevlucht zouden nemen.
Overigens leren de Dordtse Leerregels nergens dat ellendekennis een voorwaarde is of dat het een ongelovige geschikter maakt voor de verlossing. Het begrip ellendekennis wordt zelfs niet eens genoemd.

6

God maakt mensen zalig door de Heilige Geest en het evangelie

Hetgeen dan noch het licht der natuur, noch de wet doen kan,
dat doet God door de kracht des Heiligen Geestes,
en door het woord of de bediening der verzoening,
welke is het Evangelie van den Messias,
a
waardoor het God behaagd heeft de gelovige mensen,
zowel in het Oude als in het Nieuwe Testament, zalig te maken.
b

Als middel om zalig te worden heeft God bevel gegeven om het evangelie te verkondigen (Mark. 16:15). Het evangelie van Christus is een kracht van God tot zaligheid (Rom. 1:16). Het is het middel waardoor het geestelijk leven begint en waardoor de Heilige Geest werkt (zie ook art. 17). Wanneer God ons laat roepen door het evangelie, dan presenteert Hij ons niet alleen het bloed van Jezus Christus tot vergeving van zonden, maar Hij presenteert ons ook de Heilige Geest, die ons hart vernieuwt en het geloof en de bekering ontsteekt door de wedergeboorte. Evangelieprediking is daarom bedoeld voor ‘geestelijk doden’, ook al zijn die nog niet opnieuw geboren, maar onbekeerd en dood in de zonden. De woorden van het evangelie en de het onzichtbare werk van de Heilige Geest daarachter, overwinnen de weerstand en onmogelijkheden.

7

Door Gods welbehagen wordt het evangelie nu aan meer mensen geopenbaard

Deze verborgenheid van Zijn wil heeft God in het Oude Testament aan weinigen ontdekt,
doch in het Nieuwe Testament (het onderscheid der volken nu weggenomen zijnde)
heeft Hij haar aan meer mensen geopenbaard.
a
Van welke onderscheidene toebedelingen de oorzaak niet moet gesteld worden
in de waardigheid van het ene volk boven het andere,
of in het beter gebruik van het licht der natuur,
maar in het gans vrije welbehagen en de onverdiende liefde Gods;
b

waarom ook diegenen, wien buiten,
ja tegen alle verdiensten zo groot een genade geschiedt,
haar met een nederig en dankbaar hart moeten erkennen,
maar in de anderen, wien deze genade niet geschiedt, moeten zij
met den apostel de gestrengheid en rechtvaardigheid van Gods oordelen aanbidden
en die geenszins curieuslijk onderzoeken.
c

8

Welmenend roept God iedereen die het evangelie hoort

Doch zovelen als er door het Evangelie geroepen worden,
die worden ernstiglijk geroepen.
Want God betoont ernstiglijk en waarachtiglijk in Zijn Woord
wat Hem aangenaam is,
namelijk dat de geroepenen tot Hem komen.
Hij belooft ook met ernst allen,
die tot Hem komen, en geloven,
de rust der zielen en het eeuwige leven.
a

9

Het is hun eigen schuld als geroepenen niet de roepstem van het evangelie gehoorzamen

Dat er velen, door de bediening des Evangelies geroepen zijnde,
niet komen en niet bekeerd worden,
a
daarvan is de schuld niet in het Evangelie,
noch in Christus, door het Evangelie aangeboden zijnde,
noch in God, Die door het Evangelie roept,
en Zelf ook, dien Hij roept, onderscheiden gaven mededeelt;
b
maar in degenen, die geroepen worden;

van dewelken sommigen, zorgeloos zijnde, het woord des levens niet aannemen;
anderen nemen het wel aan, maar niet in het binnenste huns harten,
en daarom is het, dat zij, na een kortstondige blijdschap
van het tijdelijk geloof wederom terugwijken;
anderen verstikken het zaad des Woords
door de doornen der zorgvuldigheden en wellusten der wereld,
en brengen geen vruchten voort;
hetwelk onze Zaligmaker leert in de gelijkenis van het zaad.
c

Tijd(elijk) geloof: over het tijdgeloof is op de Dordtse Synode vaak gesproken. De afgevaardigden uit Emden verwoordden het verschil tussen tijdgeloof en echt geloof als volgt (Acta Emden, 597):
Het echte geloof is als een hand die Christus en zijn gaven aanneemt, de belofte van genade aanneemt (ontvangt), zeker is van wat God belooft en daarin (in de beloften) rust vindt. Het tijdgeloof heeft dit niet: dat is tevreden met aardse en tijdelijke gaven (zoals voorspoed, eer en rijkdom) en blijft onzeker over de geestelijke zegeningen.

10

Geroepenen die tot bekering komen, moeten daarvan God de eer geven

Maar dat anderen, door de bediening des Evangelies geroepen zijnde,
komen en bekeerd worden,
dat moet men den mens niet toeschrijven,
a
alsof hij zichzelf door zijn vrijen wil zou onderscheiden van anderen,
die met even grote of genoegzame genade tot het geloof en de bekering voorzien zijn
(hetwelk de hovaardige ketterij van Pelagius stelt);

maar men moet het Gode toeschrijven, die,
gelijk Hij de Zijnen van eeuwigheid uitverkoren heeft in Christus,
alzo ook dezelfden in den tijd krachtiglijk roept,
met het geloof en de bekering begiftigt,
en, uit de macht der duisternis verlost zijnde,
tot het Rijks Zijns Zoons overbrengt,
opdat zij zouden verkondigen de deugden Desgenen,
Die hen uit de duisternis geroepen heeft tot Zijn wonderbaar licht,
b
en opdat zij niet in zichzelf, maar in den Heere zouden roemen,
gelijk de apostolische schriften telkens getuigen.
c

11

De wedergeboorte

Voorts wanneer God dit Zijn welbehagen in de uitverkorenen uitvoert,
of de ware bekering in hen werkt,
zo is het dat Hij niet alleen het Evangelie hun uiterlijk doet prediken,
en hun verstand krachtiglijk door den Heiligen Geest verlicht,
opdat zij recht zouden verstaan en onderscheiden die dingen, die des Geestes Gods zijn;
a
maar Hij dringt ook in tot de binnenste delen des mensen
met de krachtige werking van denzelfden wederbarenden Geest;
b

Hij opent het hart, dat gesloten is; c
Hij vermurwt dat hard is; Hij besnijdt dat onbesneden is.
d
In den wil stort Hij nieuwe hoedanigheden
en maakt dat die wil, die dood was, levend wordt;
die boos was, goed wordt; die niet wilde, nu metterdaad wil;
die wederspannig was, gehoorzaam wordt;
Hij beweegt en sterkt dien wil alzo,
dat hij als een goede boom vruchten van goede werken kan voortbrengen.
e

De onmacht van de mens om te geloven ligt niet zozeer in het verstand, maar in de wil (je wilt niet geloven). In de uitleg van de wedergeboorte in dit artikel valt daarom de nadruk op de verandering van onze wil. De wedergeboorte vindt niet plaats dankzij de wil (medewerking) en ook niet ondanks de wil (tegenwerking). Het eerste is Remonstrants: de wil is goed, het verstand is het probleem en moet verlicht worden. Het tweede is dwang en wijzen de Dordtse Leerregels af in H. 3/4, par. 16. God werkt op de wil, niet met de wil. Dat betekent: God dwingt niet, maar buigt de wil om op een liefdevolle en krachtige manier door de werking van de Heilige Geest en de prediking van het evangelie. Hierdoor worden tegenstand en onwilligheid veranderd in gehoorzaamheid en gewilligheid.

12

De Heilige Geest werkt de wedergeboorte in een mens

En dit is die wedergeboorte, die vernieuwing,
nieuwe schepping, opwekking van de doden, en levendmaking,
waarvan zo heerlijk in de Schriften gesproken wordt,
a
dewelke God zonder ons in ons werkt.
En deze wordt in ons niet teweeggebracht door middel van de uiterlijke prediking alleen,
noch door aanrading, of zulke manier van werking,
dat, wanneer nu God Zijn werk volbracht heeft,
het alsdan nog in de macht des mensen zou staan wedergeboren te worden
of niet wedergeboren te worden,
bekeerd te worden of niet bekeerd te worden.

Maar het is een gans bovennatuurlijke, een zeer krachtige,
en tegelijk zeer zoete, wonderlijke, verborgene en onuitsprekelijke werking,
dewelke, naar het getuigenis der Schrift
(die van den Auteur van deze werking is ingegeven),
in haar kracht niet minder noch geringer is
dan de schepping of de opwekking der doden;
b
alzo dat al diegenen, in wier harten God op deze wonderbaarlijke wijze werkt,
zekerlijk, onfeilbaar en krachtiglijk wedergeboren worden en daadwerkelijk geloven.

En alsdan wordt de wil, zijnde nu vernieuwd,
niet alleen van God gedreven en bewogen,
maar, van God bewogen zijnde, werkt hij ook zelf.
c
Waarom ook terecht gezegd wordt, dat de mens,
door de genade die hij ontvangen heeft, gelooft en zich bekeert.

Wedergeboorte is iets wat de Heilige Geest werkt in het hart van alle gelovigen. De Heilige Geest werkt de wedergeboorte ‘zonder ons in ons’, maar gebruikt hiervoor wel het evangelie als middel (1. Petr. 1:23). De wedergeboorte is geen bewuste ervaring. De mens is tijdens de wedergeboorte passief en ondergaat deze. Een gelovige ervaart de gevolgen van de wedergeboorte, die zich ná het moment openbaren, zoals geloof, bekering, gehoorzaamheid en liefde tot God.
De wedergeboorte is het middel tot het daadwerkelijke geloven. De oorzaken van het geloof worden aan God toegeschreven (zoals de wedergeboorte en verkiezing), het geloven zelf is een daad van de mens. De afgevaardigden van Hessen formuleerden dit zo: God gelooft niet door middel van ons, maar wij geloven door middel van God. Of zoals Augustinus het eeuwen eerder al zei: Wij werken, maar God werkt in ons het werken. Daarom sluit deze paragraaf af met de woorden: de mens gelooft en bekeert zich (dankzij de genade en kracht die hij daarvoor van God gekregen heeft in de wedergeboorte). Geloof is daarom zowel een gave van God als een daad van de mens.

13

Gelovigen begrijpen niet helemaal de werking van de wedergeboorte, ze ervaren wel geloofszekerheid

De wijze van deze werking
kunnen de gelovigen in dit leven niet volkomenlijk begrijpen;
a
ondertussen stellen zij zich daarin gerust,
dat zij weten en gevoelen,
dat zij door deze genade Gods met het hart geloven,
en hun Zaligmaker liefhebben.
b

Of je gelooft, leid je niet af uit de wedergeboorte, maar het is juist andersom: of je wedergeboren bent, leid je af uit het geloof. De wedergeboorte zelf werkt de Heilige Geest onzichtbaar en op de achtergrond in je hart. Zoals de blindgeborene (Joh. 9:25) maar één ding wist: 'ik kan zien!'  (en hij wist niet hoé hij zag) hoef je niet precies te vertellen of te weten hoe je wedergeboren bent. Het belangrijkste is dat je weet dat je met je hart gelooft en je Zaligmaker liefhebt. Het geloven zelf is dus het meest belangrijke kenmerk van geloof.
De Dordtse Leerregels benadrukken de eenheid tussen wedergeboorte en geloof. De Engelse afgevaardigden schreven hierover: Er is wel een rangorde, maar geen tijdsorde tussen wedergeboorte en geloof (Acta, Groot-Brittannië, 474). Geloof en wedergeboorte horen bij elkaar, er zit geen periode tussen (van bijvoorbeeld berouw of verbrijzeling onder de wet). Wie opnieuw geboren is, gaat daadwerkelijk geloven in Christus: ieder die gelooft dat Jezus de Christus is, is uit God geboren (1 Joh. 5:1).

14

Het geloof en de wil om te geloven is een gave van God

Zo is dan het geloof een gave Gods; a
niet omdat het aan den vrijen wil des mensen van God wordt aangeboden,
maar omdat het den mens metterdaad wordt medegedeeld,
ingegeven, en ingestort;
ook niet daarom, dat God alleen de macht om te geloven zou geven,
en daarna de toestemming of
het daadwerkelijk geloven van den vrijen wil des mensen verwachten;
maar omdat Hij, Die daar werkt het willen en het werken,
b
ja alles werkt in allen,
in den mens teweegbrengt beide,
den wil om te geloven en het geloof zelf.

15

God is ons niets schuldig, alles is genade

Deze genade is God aan niemand schuldig;
want wat zou Hij schuldig zijn dengenen,
die Hem niets eerst geven kan, opdat het hem vergolden worde?
a
Ja, wat zou God dien schuldig zijn,
die van zichzelf niet anders heeft dan zonde en leugen?
Diegene dan, die deze genade ontvangt,
die is Gode alleen daarvoor eeuwige dankbaarheid schuldig,
en dankt Hem ook daarvoor;
diegene, die deze genade niet ontvangt,
die acht ook deze geestelijke dingen gans niet,
en behaagt zichzelf in het zijne;
of, zorgeloos zijnde, roemt hij ijdellijk, dat hij heeft hetgeen hij niet heeft.
b

Voorts, van diegenen die hun geloof uiterlijk belijden en hun leven beteren,
moet men naar het voorbeeld der apostelen het beste oordelen en spreken;
c
want het binnenste des harten is ons onbekend.
En wat aangaat anderen, die nog niet geroepen zijn,
voor dezulken moet men God bidden,
Die de dingen die niet zijn, roept, alsof zij waren;
en wij moeten ons geenszins tegenover hen verhovaardigen,
alsof wij onszelf uitgezonderd hadden.
d

Verkiezing en verwerping zijn niet hetzelfde of even belangrijk. Gods intentie is onze verkiezing (deze genade). De verkiezing bepaalt het doel dat Hij met ons leven heeft. Verwerping is een uiterste waar Hij uiteindelijk met moeite toe overgaat (als het echt niet meer langer gaat). Daarom hoef je niet in de verwerping van mensen te berusten, zolang zij nog in leven zijn. De niet-gelovige moet altijd nog als niet-gelovige worden gezien, niet als verworpene. Het artikel roept op tot gebed voor degenen die nog niet geroepen zijn. Dat ons heil van Gods beslissing afhangt, is geen belemmering om voor hen te bidden. Het is juiste de enige grond voor dat gebed, omdat God vanuit de eeuwigheid positief betrokken is op het heden dat ons zorgen baart.

16

God vernietigt de menselijke wil niet, maar buigt die liefdevol om

Doch gelijk de mens door den val niet heeft opgehouden een mens te zijn,
begaafd met verstand en wil,
en gelijk de zonde, die het ganse menselijk geslacht heeft doordrongen,
de natuur des mensen niet heeft weggenomen,
maar verdorven en geestelijker wijze gedood;
a
alzo werkt ook deze Goddelijke genade der wedergeboorte
in de mensen niet als in stokken en blokken,
en vernietigt den wil en zijn eigenschappen niet,
en dwingt dien niet met geweld zijns ondanks,
maar maakt hem geestelijk levend, heelt, verbetert,
en buigt hem tegelijk liefelijk en krachtiglijk;
b

alzo dat, waar de wederspannigheid en tegenstand des vleses
tevoren ten enenmale de overhand had,
daar nu een gewillige en oprechte gehoorzaamheid des Geestes
de overhand begint te krijgen;
waarin de waarachtige en geestelijke wederoprichting en vrijheid van onzen wil gelegen is.

En tenware dat die wonderbaarlijke Werkmeester alles goeds
in dezer voege met ons handelde,
de mens zou ganselijk geen hoop hebben van uit den val te kunnen opstaan
door zijn vrijen wil, waardoor hij zichzelf toen hij nog stond, in het verderf heeft gestort.

De menselijke wil bezit altijd wilsvrijheid. Zonder wedergeboorte is deze vrijheid altijd gericht op het kwade, maar het is vrijheid. Daarom zijn alle handelingen van een mens vrijwillige handelingen. Niemand zondigt gedwongen en God verplicht niemand om te zondigen. In de wedergeboorte maakt God de wil goed. Daardoor zijn de daden van geloof, hoop en liefde vrijwillige daden van de mens zelf, voortkomend uit de wil die door God goed gemaakt is. Dit artikel benadrukt dat wij geen stokken en blokken zijn (volledig passief: een dood stuk hout wat niet meewerkt of tegenwerkt), maar schepselen met een verstand en wil. God vernietigt onze wil niet en dwingt deze niet tegen wil en dank, maar maakt onze wil geestelijk levend, herstelt en buigt de wil om op liefdevolle en tegelijk krachtige wijze.
Luther schrijft hierover in zijn boek De knechtelijke wil het volgende:
Als de mens zonder Gods Geest is, doet hij het kwaad niet tegen zijn zin. Hij hoeft daartoe beslist niet overweldigd te worden - zoals men een dief of een rover bij zijn nek naar de plaats sleurt waar zijn straf aan hem voltrokken zal worden - maar hij doet het uit zichzelf en vrijwillig. (..) Omgekeerd, als God wél in ons werkt, ook dan wil en doet onze wil - nu op een ander spoor gezet en vriendelijk toegefluisterd door Gods Geest - alles geheel vrij, bereidwillig en spontaan: er is geen dwang.

17

Als middel om zalig te worden gebruikt God het evangelie

Gelijk ook die almachtige werking Gods,
waardoor Hij dit ons natuurlijk leven voortbrengt en onderhoudt,
niet uitsluit, maar vereist het gebruik der middelen,
a
door welke God naar Zijn oneindige wijsheid en goedheid
deze Zijn kracht heeft willen uitoefenen;
alzo is het ook, dat de voormelde bovennatuurlijke werking Gods,
waardoor Hij ons wederbaart,
geenszins uitsluit, noch omstoot het gebruik des Evangelies,
hetwelk de wijze God tot een zaad der wedergeboorte en spijze der ziel verordineerd heeft.
b

Daarom dan, gelijk de apostelen en de leraars, die hen zijn gevolgd,
van deze genade Gods het volk godzaliglijk hebben onderricht,
Hem ter eer, en tot nederdrukking van allen hoogmoed des mensen,
en ondertussen nochtans niet hebben nagelaten,
hen door heilige vermaningen des Evangelies te houden
onder de oefening des Woords, der Sacramenten en kerkelijke tucht;
c

alzo moet het ook nu ver vandaar zijn, dat diegenen,
die anderen in de gemeente leren, of die geleerd worden,
zich zouden vermeten God te verzoeken door het scheiden dier dingen,
die God naar Zijn welbehagen heeft gewild dat te zamen gevoegd zouden blijven.
d

Want door de vermaningen wordt de genade medegedeeld;
en hoe vaardiger wij ons ambt doen,
des te heerlijker vertoont zich ook de weldaad Gods, Die in ons werkt,
en Zijn werk gaat dan allerbest voort.
e
Welken God alleen toekomt, zo vanwege de middelen,
als vanwege de zaligmakende vrucht en kracht daarvan,
alle heerlijkheid in der eeuwigheid. Amen.

Let erop dat de Dordtse Leerregels benadrukken dat God de wedergeboorte alleen werkt door middel van de prediking van het evangelie (de middelen). Je wordt dus niet gered omdat je nu eenmaal bent uitverkoren en daardoor kunt afwachten of je eigen leven kunt blijven leven zonder God. Het gebruik van het evangelie noemt de Dordtse Leerregels het zaad van de wedergeboorte en: door de vermaningen (prediking) wordt de genade medegedeeld. De belofte van eeuwig leven in de prediking vraagt van ons bekering én geloof (DL H2. par. 7). Daarvoor moeten we het wel eerst horen: Zo is dan het geloof uit het gehoor en het gehoor door het Woord van God (Rom. 10:17). De afgevaardigden van Gelderland verwoordden dit zo:
Wie verlangt naar het doeleinde (van God) die moet ook zeker beslist de vooraf bepaalde middelen ter harte nemen. Het is dwaas en goddeloos als mensen zeggen: ‘Indien ik tot de zaligheid en tot het zaligmakende geloof ben gepredestineerd (uitgekozen), zal ik die beide wel verkrijgen, ongeacht wat dat doel is, en ongeacht wat ik doe.’ Integendeel: indien u zalig wilt worden, geloof! Indien u het geloof begeert: hoor het Woord! Want het geloof is uit het gehoor. (Acta Gelderland, p. 626).

1

Verwerping van de dwaling: De erfzonde alleen is niet genoeg om de mensheid te verdoemen

Die leren: Dat men eigenlijk niet zeggen kan,
dat de erfzonde in zichzelf genoegzaam is
om het ganse menselijke geslacht te verdoemen,
of om tijdelijke en eeuwige straffen te verdienen.

Want dezen wederspreken den apostel, die daar zegt:
Door één mens is de zonde in de wereld ingekomen, en door de zonde de dood;
en alzo is de dood tot alle mensen doorgegaan,
in welken allen gezondigd hebben (Rom. 5:12);
en: De schuld is uit één misdaad tot verdoemenis (Rom. 5:16);
en: De bezoldiging der zonde is de dood (Rom. 6:23).

2

Verwerping van de dwaling: Geestelijke gaven waren niet aanwezig in de menselijke wil

Die leren: Dat de geestelijke gaven,
of de goede hoedanigheden en deugden, als daar zijn:
goedheid, heiligheid, rechtvaardigheid,
in den wil des mensen, toen hij eerst geschapen werd, niet konden zijn,
en dat zij dienvolgens in zijn val daarvan niet hebben kunnen gescheiden worden.

Want zulks strijdt tegen de beschrijving van het evenbeeld Gods,
welke de apostel stelt,
a alwaar hij getuigt,
dat het bestaat in rechtvaardigheid en heiligheid,
welke beide ongetwijfeld in den wil hun plaats hebben.

3

Verwerping van de dwaling: De vrije wil is door de zondeval niet aangetast

Die leren: Dat in den geestelijken dood de geestelijke gaven
niet van des mensen wil zijn gescheiden,
nademaal de wil in zichzelf nooit is verdorven geweest,
maar alleenlijk door de duisternis des verstands
en de ongeregeldheid der geneigdheden verhinderd;
en dat, deze verhinderingen weggenomen zijnde,
alsdan de wil zijn vrije aangeboren kracht zou in het werk kunnen stellen,
dat is: allerlei goed, hetwelk hem voorkomt,
uit zichzelf zou kunnen willen en verkiezen, of niet willen en niet verkiezen.

Dit is een nieuwigheid en dwaling, en strekt daartoe,
dat zij de krachten van den vrijen wil verheft;
tegen de uitspraak van den profeet: Arglistig is het hart,
meer dan enig ding, ja dodelijk is het (Jer. 17:9);
en des apostels: Onder dewelke (kinderen der ongehoorzaamheid),
ook wij allen eertijds verkeerd hebben in de begeerlijkheden onzes vleses,
doende den wil des vleses en der gedachten (Ef. 2:3).

De Remonstranten zeiden dat het probleem van de mens ligt in zijn verstand. We begrijpen onvoldoende de geestelijke realiteit en daarom licht ons verstand onze wil verkeerd voor. Dus als het verstand maar door Gods genade nieuwe inzichten krijgt (verlichting), dan reageert de menselijke wil vanzelf goed en zal de mens uit vrije wil gaan geloven.
De Dordtse Leerregels benadrukken dat er naast onze onmacht om te geloven, ook onwil is. Geestelijk doden willen niet geloven (onwil) en daarom hebben we niet alleen verlichting van ons verstand nodig, maar ook verandering van onze wil.

4

Verwerping van de dwaling: Onbekeerden zijn niet helemaal geestelijk dood en kunnen verlangen naar de gerechtigheid

Die leren: Dat de onwedergeboren mens niet eigenlijk noch geheellijk dood is in de zonde,
of ontbloot van alle krachten tot het geestelijk goed;
maar dat hij nog kan hongeren en dorsten naar de gerechtigheid en het leven,
en offeren een offerande eens verslagenen en gebrokenen geestes,
die Gode aangenaam is.

Want deze dingen strijden tegen de klare getuigenissen der Schrift:
Gij waart dood door de misdaden en de zonden (Ef. 2:1,5);
en: Al het gedichtsel der gedachten zijns harten
is ten allen dage alleenlijk boos (Gen. 6:5 en 8:21).
Daarenboven, hongeren en dorsten naar de verlossing uit de ellende, en naar het leven,
en Gode een offerande van een gebroken geest opofferen,
geldt eigenlijk van de wedergeborenen,
en van degenen die zalig genaamd worden.
a

Volgens de Remonstranten is de mens vanuit zijn natuurlijke vermogens en door de algemene genade zelf in staat om te hongeren en te dorsten naar de gerechtigheid. Ook kan hij God het offer brengen van een verbroken geest en een verslagen hart. Ellendekennis, droefheid over de zonde, verlangen naar genade, proberen om je leven te beteren zijn volgens de Remonstranten allemaal voorwaarden die aan de wedergeboorte vóóraf gaan. De Dordtse Leerregels wijzen dit af in dit artikel met twee argumenten: iemand die geestelijk dood is, kan geen geestelijke werkzaamheden verrichten en deze werkzaamheden gaat niet aan de wedergeboorte vooraf, maar volgen erop. In heel de Dordtse Leerregels is er een bewuste eenheid te vinden tussen prediking van het evangelie, wedergeboorte en geloof. Deze worden bewust bij elkaar gehouden. Door de evangelie verkondiging werkt God de wedergeboorte én het geloof. Daarna komen de gevolgen: bekering, ellendekennis, kennis aan Christus, liefde tot God, gehoorzaamheid, enz. Verslagenheid of ellendekennis is dus geen voorwaarde vóór wedergeboorte of om te geloven, maar het is een gevolg ervan.

5

Verwerping van de dwaling: De overgebleven gaven kan een mens gebruiken om bij het heil te komen

Die leren: Dat de verdorven en natuurlijke mens de gemene genade
(waardoor zij verstaan het licht der natuur), of de gaven,
hem na den val nog overgelaten,
zo wel gebruiken kan, dat hij door dat goed gebruik een meerdere,
namelijk de evangelische of zaligmakende genade
en de zaligheid zelf allengskens en bij trappen zou kunnen bekomen.
En dat in dezer voege God Zich van Zijn zijde betoont gereed te zijn,
om Christus aan alle mensen te openbaren,
naardien Hij de middelen, die tot de bekering nodig zijn,
genoegzaam en krachtig aan allen toedient.

Want benevens de ervaring van alle tijden
betuigt ook de Schrift dat zulks onwaarachtig is:
Hij maakt Jakob Zijn woorden bekend, Israël Zijn inzettingen en Zijn rechten.
Alzo heeft Hij geen volk gedaan; en Zijn rechten, die kennen zij niet (Ps. 147:19-20).
God heeft in de verleden tijden
al de heidenen laten wandelen in hun wegen (Hand. 14:16);
en: Zij (te weten Paulus met de zijnen) werden van den Heiligen Geest
verhinderd het Woord in Azië te spreken;
en aan Mysië gekomen zijnde, poogden zij naar Bithynië te reizen;
en de Geest liet het hun niet toe (Hand. 16:6-7).

6

Verwerping van de dwaling: God geeft de macht om tot het geloof te komen, geloven doet een mens zelf

Die leren: Dat in de ware bekering des mensen
geen nieuwe hoedanigheden, krachten of gaven in den wil
door God kunnen ingestort worden,
en dat, overzulks het geloof, waardoor wij eerst bekeerd worden,
en waarvan wij gelovigen genoemd worden,
niet is een hoedanigheid of gave, van God ingestort,
maar alleen een daad des mensen,
en dat het niet anders kan gezegd worden een gave te zijn,
dan ten aanzien van de macht om tot hetzelve komen.

Want daarmede wederspreken zij de Heilige Schrift,
die getuigt dat God nieuwe hoedanigheden des geloofs,
der gehoorzaamheid en van het gevoel Zijner liefde in onze harten uitstort:
Ik zal Mijn wet in hun binnenste geven, en zal die in hun hart schrijven (Jer. 31:33);
en: Ik zal water gieten op de dorstigen, en stromen op het droge;
Ik zal Mijn Geest op uw zaad gieten (Jes. 44:3);
en: De liefde Gods is in onze harten uitgestort door den Heiligen Geest,
Die ons gegeven is (Rom. 5:5).
Zulks strijdt ook tegen het standvastig gebruik der Kerk Gods,
dewelke bij den profeet aldus bidt: Bekeer mij, zo zal ik bekeerd zijn (Jer. 31:18).

7

Verwerping van de dwaling: Genade is niets anders dan zacht aandringen van God om je te bekeren

Die leren: Dat de genade, waardoor wij tot God bekeerd worden,
niet anders is dan een zachte aanrading;
of (gelijk anderen dit verklaren) dat dit de alleredelste manier van werking is
in de bekering des mensen, en die het best overeenkomt met de natuur des mensen,
welke door aanrading geschiedt; en dat er niets is,
waarom deze aanradende genade alleen niet zou genoegzaam zijn
om den natuurlijken mens geestelijk te maken;
ja, dat God niet anders de toestemming van den wil voortbrengt,
dan door deze wijze van aanrading;
en dat de kracht der Goddelijke werking,
waardoor zij de werking des satans te boven gaat,
hierin bestaat, dat God eeuwige, maar de satan tijdelijke goederen belooft.

Want dit is gans Pelagiaans en in strijdig tegen de gehele Heilige Schrift;
dewelke, behalve deze, nog een andere en veel krachtiger en Goddelijker manier
van werking des Heiligen Geestes in de bekering des mensen erkent;
gelijk bij Ezechiël: Ik zal u een nieuw hart geven,
en zal een nieuwen geest geven in het binnenste van u;
en Ik zal het stenen hart uit uw vlees wegnemen,
en zal u een vlesen hart geven (Ez. 36:26).

8

Verwerping van de dwaling: De wedergeboorte door God kun je als mens weerstaan

Die leren: Dat God zulke krachten Zijner almogendheid
in de wedergeboorte des mensen niet gebruikt,
waardoor Hij diens wil krachtiglijk en onfeilbaar zou buigen tot geloof en bekering;
maar dat, al de werkingen der genade volbracht zijnde,
dewelke God gebruikt om den mens te bekeren,
de mens nochtans Gode en den Heiligen Geest,
wanneer Hij zijn wedergeboorte voorheeft en hem wederbaren wil,
alzo kan wederstaan, en metterdaad ook dikwijls wederstaat,
dat hij zijns zelfs wedergeboorte ganselijk belet;
en dat het overzulks in zijn eigen macht blijft,
wedergeboren te worden of niet.

Want dit is anders niet, dan al de kracht van de genade Gods
in onze bekering wegnemen,
en de werking des almachtigen Gods aan den wil des mensen onderwerpen;
en dat tegen de apostelen, die leren:
dat wij geloven naar de werking der sterkte Zijner macht (Ef. 1:19);
en: dat God het welbehagen Zijner goedigheid,
en het werk des geloofs, in ons vervult met kracht (2 Thess. 1:11);
en: dat Zijn Goddelijke kracht ons alles,
wat tot het leven en de godzaligheid behoort, geschonken heeft (2 Petr. 1:3).

9

Verwerping van de dwaling: De wil van de mens en Gods genade werken samen de bekering

Die leren: Dat de genade en de vrije wil gedeeltelijke oorzaken zijn,
die beide te zamen het begin van de bekering werken,
en dat de genade in orde van werking niet gaat vóór de werking van den wil;
dat is, dat God niet eer den wil des mensen krachtiglijk helpt tot de bekering,
dan wanneer de wil des mensen zichzelf beweegt en daartoe bepaalt.

Want de Oude Kerk heeft deze leer al overlang in de Pelagianen veroordeeld,
uit de woorden des apostels: Zo is het dan niet desgenen die wil,
noch desgenen die loopt, maar des ontfermenden Gods (Rom. 9:16).
Insgelijks: Wat onderscheidt u? En wat hebt gij, dat gij niet hebt ontvangen? (1 Kor. 4:7);
en: Het is God, Die in u werkt beide het willen en het werken,
naar Zijn welbehagen (Filipp. 2:13).

origineel
SV
17
leermodusleren