Zo is dan het geloof een gave Gods; a
niet omdat het aan den vrijen wil des mensen van God wordt aangeboden,
maar omdat het den mens metterdaad wordt medegedeeld,
ingegeven, en ingestort;
ook niet daarom, dat God alleen de macht om te geloven zou geven,
en daarna de toestemming of
het daadwerkelijk geloven van den vrijen wil des mensen verwachten;
maar omdat Hij, Die daar werkt het willen en het werken, b
ja alles werkt in allen,
in den mens teweegbrengt beide,
den wil om te geloven en het geloof zelf.
Want uit genade zijt gij zalig geworden door het geloof; en dat niet uit u, het is Gods gave. Efeze 2:8
Want het is God, Die in u werkt beide het willen en het werken, naar Zijn welbehagen. Filippenzen 2:13