En dienvolgens spruit deze verzekerdheid niet uit enige bijzondere openbaring,
zonder of buiten het Woord geschied,
maar uit het geloof aan de beloften Gods,
die Hij in Zijn Woord zeer overvloedig tot onzen troost geopenbaard heeft;
uit het getuigenis des Heiligen Geestes,
Die met onzen geest getuigt dat wij kinderen en erfgenamen Gods zijn; a
eindelijk, uit de ernstige en heilige oefening
van een goede consciëntie en van goede werken. b
En zo de uitverkorenen Gods dezen vasten troost in deze wereld niet hadden,
dat zij de overwinning behouden zullen,
mitsgaders dit onbedrieglijk pand der eeuwige heerlijkheid,
zo zouden zij de ellendigste van alle mensen zijn. c
De zekerheid van het geloof rust niet op één of andere bijzondere openbaring. Nee, gelovigen zijn zeker van datgene wat hun in het evangelie is voorgesteld en aangeboden. Er is dus een directe relatie tussen evangelie en zekerheid. Wij kunnen niet zeker zijn van wat ons niet wordt aangeboden (zoals gezondheid), maar wel van wat ons wordt aangeboden: vergeving der zonden, en het eeuwige leven. Luther zegt hierover: ‘De zekerheid van het geloof is geen zaak van het gevoel, maar van het geweten. Het geweten is de stem van God in ons hart die ons vrijspreekt.’ (Luther, 10/1.1:614)
Elke gelovige (hoe klein het geloof ook) heeft deze zekerheid. Het is namelijk een vereiste/noodzakelijkheid die voortkomt uit het wezen van het geloof: wie gelooft, kan niet anders dan zeker zijn (anders geloof je namelijk niet). Paulus verwoordde dit zo: Zó prediken wij, en zó hebt u geloofd (1 Kor. 15:11). De verzekerdheid ontstaat dus uit het geloof in de beloften van God, het middelijke getuigenis van de Heilige Geest en (de intentie tot) goede werken.
Dezelve Geest getuigt met onzen geest, dat wij kinderen Gods zijn. En indien wij kinderen zijn, zo zijn wij ook erfgenamen, erfgenamen van God, en medeerfgenamen van Christus; zo wij anders met Hem lijden, opdat wij ook met Hem verheerlijkt worden. Romeinen 8:16-17
Ziet, hoe grote liefde ons de Vader gegeven heeft, namelijk dat wij kinderen Gods genaamd zouden worden. Daarom kent ons de wereld niet, omdat zij Hem niet kent. Geliefden, nu zijn wij kinderen Gods, en het is nog niet geopenbaard, wat wij zijn zullen. Maar wij weten, dat als Hij zal geopenbaard zijn, wij Hem zullen gelijk wezen; want wij zullen Hem zien, gelijk Hij is. 1 Johannes 3:1-2
En hierin oefen ik mijzelven, om altijd een onergerlijk geweten te hebben bij God en de mensen. Handelingen 24:16
Maar in dit alles zijn wij meer dan overwinnaars, door Hem, Die ons liefgehad heeft. Romeinen 8:37
Indien wij alleenlijk in dit leven op Christus zijn hopende, zo zijn wij de ellendigste van alle mensen. 1 Korinthe 15:19